donderdag 6 maart 2014
De bezoekers werden bij het binnenkomen van kunstcentrum De Gele Rijder in Arnhem gekon-fronteerd met een wigvormige houten barrière. Tegen deze barrière stond een trap geplaatst. De trap beklommen bevond men zich op een gekanteld vlak, een opgetilde houten vloer met een verloop van ongeveer 4 m. Na afdaling, als bij een glijbaan kwam men terecht in een tussenruimte (350 x350 cm.)
De kunstenaar zegt: ‘Buiten is de buitenruimte: kontinent, land, stad, straat, de stoep: dan als je wilt, kan je van buiten naar binnen, naar de binnenkant. Ik heb een konstruktie geplaatst tussen deze twee werkelijkheden. Binnen is de binnenkant van buiten. Buiten is de buitenkant van binnen’.
In deze tussenruimte had Servie Janssen bijwijze van architectuurkorrektie een wand aangebracht met als doel een binnenruimte te creëren. Deze wand was voorzien van een deurtje (H 150 cm.)
met een raampje en naast de deur een groot raam. Ramen en deuren zijn gedurende slechts vier werkdagen die deze expositie in beslag neemt afwisselend gesloten, open of geblindeerd.
De kunstenaar zegt: ‘De tussenruimte is een vrijgemaakt gebied zonder bestemming. De wand: een schild, een schil en ook schors, maakt een binnenste binnenruimte, er ontstaat een effektieve scheiding tussen mij en bezoekers en toeschouwers’. De binnenruimte (850x350x300 cm.) bestaat
uit witte wanden en een houten vloer. Tegen de wanden staan o.a. twee zwart gelakte planken (25x300cm.), twee lege glasplaten 150×190 cm. op één ervan is met stopverf een ruggegraat geboetseerd, verder een omgekeerd krukje, waaraan een wit touw met schietlood en vogelveer is gemonteerd. Op de vloer staan en liggen twee ingepakte stenen als gewichten met handgrepen,
er staat een klein lichtorgel dat met driekleurig licht reageert op een geluidssensor.
Een sleekonstructie van touw en zink waarop een amorfe berg stopverf ligt, een opgevouwen wit hemd, een casetterekorder met een meterslange uitbouw van een loop-geluidsbandlus. Op de binnenwand naast de deur staan dagboekaantekeningen genoteerd en is een rooster te lezen die de openstelling markeert van de binnenruimte, de afdekking van de ramen en aangeeft wanneer een aktie van de kunstenaar is te verwachten. De kunstenaar: Ik zet de gelakte planken telkens in een andere positie of opstelling in de ruimte, als bakens van een steeds verschuivend territorium, ook horizontaal, ik vermijd herhalingen. Onder het gekantelde krukje is een foto geplakt , waarop het krukje recht staat.
De kunstenaar: ‘De kleinste verandering, door verplaatsing ontroering of verontrusting, wil ik assimileren en opnemen, door handelen of niet handelen. Ook breng ik aktiefragmenten naar buiten.
Op de stoep, op straat maak ik in de regen met klei, Jakobsschelpen en blauwsel 27 blauwe meertjes.
Ik haal akties van buiten naar binnen, zoals de saxofonist die ik heb uitgenodigd om te komen musiceren, staand in een klein blauw vijvertje, speciaal voor hem nog even gemaakt. De wig, de tussenruimte, het trottoir, de wand, de binnenruimte, het loopt in elkaar over, ik arrangeer, laat gaan, voeg toe.’
Jan Brand (Museumjournaal, nr. 5, p. 228, augustus 1979)