maandag 14 juni 2010
Een eeuw geleden leek het afgelopen te zijn met al die tradities in de kunst. Opgewekt besloot de culturele avantgarde van Europa zich op een nieuwe kunst voor een nieuwe mensheid testorten. De onvoorstelbare ellende van de eerste wereldoorlog bracht het idealisme aan hetwankelen. Het kostte bijna een eeuw om alle in die eerste jaren van de eeuw ontwikkelde ideeën alsnog een plaats te geven. Niet verwonderlijk dat eind 20ste eeuw veel kunst het verschijnsel kunst zelf tot onderwerp kiest. Ook het werk van Servie Janssen gaat in wezen over kunst, maar dan wel in alle facetten en meer. Uit de jaren dat ik met zijn werk bekend ben zijn er drie werken die in mijn geheugen gegrift staan:
Het eerste is de performance die hij in Hengelo in 1979 heeft uitgevoerd en die ik een paar jaar daarna dankzij de documentatie leerde kennen. Wat mij raakte was de worsteling van mens en materie. Servie Janssen ging er letterlijk tegenaan. Met grote inspanning en steeds hernieuwde kracht wierp hij zich op de kleimassa, waardoor een aan zijn lichaam en handeling gerelateerde vorm ontstond. Gedachten aan al die kunstwerken (bijvoorbeeld de zeven wereldwonderen uit de oudheid) waarbij de mens het onmogelijke realiseerde op gebied van bouw- en ingenieurskunst kwamen bij me boven. Maar ook de Griekse beeldhouwers die hun goden naar voorbeeld van de mens maakten en niet zoals de Bijbel leert andersom. De rol van de menselijke maat in ons doen en denken, ook nu. En de individu niet te vergeten.
Het tweede werk is een slank houten kruis (Palet, 1994) dat is ‘versierd’ met deksels van verfblikjes. De verschillende kleuren lichten op, maar verder is het van grote eenvoud en terughoudendheid, de Nul-groep waardig. Ook dit kunstwerk brengt een stroom van gedachten op gang. Het kruis voor de hoofdrol die religie en kerk in de ontwikkeling van de West-Europese kunst gespeeld hebben, de kleuren voor de ongelofelijke bloei die met name de schilderkunst, gelukkig ook buiten de kerk, ten deel viel. Het gebruik van ‘waardeloos’ materiaal maakt dat het ook als een statement in eigen tijd kan gelden. En bovendien, het is ook gewoon een mooi beeld. Ik heb het gezien op de tentoonstelling in de Werkplaats voor Beeldende Kunst in Borne, in 1994.
Tenslotte het derde project dat zeer tot mijn verbeelding heeft gesproken: de schiettent. (officieel The Versus Image). Ik ken het uitsluitend uit de documentatie die de kunstenaar mij ter voorbereiding op de opening van de tweede tentoonstelling in Borne zond. Servie vroeg mensen te schieten op een leeg doek, documenteerde alles nauwgezet en kreeg als resultaat een collectief kunstwerk. Het laatste woord over dit veelzijdige en ingenieuze concept is vast nog niet gezegd, maar mij trof in de eerste plaats de agressiviteit (schieten!) en de manipulatie die hier in het werk van een overigens toch zeer vreedzame kunstenaar optreden. Toegegeven, er gebeuren volstrekt geen onoorbare dingen, maar toch. Het doorboren van het doek, de schroeirandjes, vernietiging als doel of als bijverschijnsel; het zijn wel degelijk details om bij stil te staan.
Hoe men het resultaat van deze onbewuste schepping van het collectief interpreteert is hoofdzakelijk terug te voeren op eigen achtergrond en interesse. Voor Servie was het duidelijk. Toen hij de punten van de kogelgaten met een lijntje verbond kwam daar voor hem duidelijk het beeld van De Huisengel van Max Ernst tevoorschijn. Voor mij daarentegen was het onmiskenbaar De Bedreigde Zwaan van Jan Asselijn (1610-1652). Die huisengel staat te stampen van woede, de zwaan verheft zich vervaarlijk om het nest te verdedigen. En ach, ook Max Ernst was met huid en haar deel van de West-Europese beeldtraditie. Het is in elk geval een mooie metafoor voor dat wat mij aan het hart gaat: kunst is het waard verdedigd te worden, zowel de lange en rijke traditie, als alle pogingen, verkenningen, eventueel ook mislukkingen, die ertoe bijdragen haar levend en actueel te houden.