vrijdag 27 augustus 2010
In de inleiding vermelde ik dat de kunstenaar behalve het visuele aspect ook het auditieve in zijn werk betrekt. Dit komt op verschillende manieren tot uiting. Enerzijds gebruikt hij taal als communicatiemiddel, anderzijds muziek, beide al of niet in een fundamentele vorm respectievelijk van klankdichten of geluid.
Het karakter van de gebruikte taal en de integratie in het hele gebeuren is zeer verschillend. Een verkenning van de associatieve mogelijkheden van de taal tonen de videobeelden stilstaand bij de woorden: 1000 km, sound STEM, Reflection welke afgewisseld worden met beelden uit zijn atelier in het televisiegedicht The Chief (1974). Het betreft een publiekelijk optreden als formeel onderzoek van het alfabet in Analyse van het alfabet (1975) waarin hij in een vierkant diagram achtereenvolgens alle lettertekens (als een verzameling ‘lijnstukken’) van het alfabet aanbrengt.
De lijnen die het allermeest gebruikt worden krijgen hierdoor een accent. Evenals het eerst genoemde betreft het werk I come tot rise in the sun (1974) een poëtische verwijzing bij het beeld van een indiaan met een vogel. Een dergelijke zinsnede is ook te vinden in Highland platform navigation (1976). De woorden Remember me Andromeda, herinneren aan het sterrenbeeld. De uitgesproken teksten in Metabolism of the technocrat (1975) zijn poëtisch en lyrisch van aard. Ze waren geïnspireerd op de vier windrichtingen en ze werden ‘windgedichten’ genoemd. Het uitspreken ervan was een onderdeel van de hele performance. Het declameren van teksten vormde een zelfstandig onderdeel van Moonbreath (1976) een voordracht op de sneeuwvlakten rondom Whitehorse in Alaska. De grafische weergave ervan lijkt een climax te suggereren in het midden van iedere tekstregel.De aangebrachte witte stippen zijn voor de maker een noodzakelijke toevoeging.
De Edmonton-teksten, uitgesproken tijdens de performance The Live Line (1979) zouden getypeerde kunnen worden als Ecriture Automatique, een methodiek die door surrealistische dichters bedreven werd. Voor zover de inhoud concrete vormen aanneemt lijkt deze, mede gezien de titel, gekoppeld aan gedachten en ervaringen van zijn reis door Canada en Alaska (1975/1976). Uit vroegere publicaties blijkt al dat Servie Janssen graag zijn ervaringen in poëtisch-lyrische vorm weergeeft. Ook menige titel van Janssens werken kan deze eigenschap niet ontzegd worden.
In andere gevallen waarin sprake is van tekst, wel of niet voorgedragen betreft het referenties aan bestaande literatuur: Aldus sprak Zarathoestra in All values of things glitter on me (1978), alle titels van hoofdstukken uit de boeken van Nietzsche in Mes-index in Lyon (1979) en het gebruik van de publicatie over Schopenhauer, als boekobject in Arnhem (1979).
Geluid
Vaker dan taal wordt geluid door Janssen veelvuldig gehanteerd in de hier behandelde werken. Manipulaties met geluid komen zowel in vroeg als in laat werk voor. De vertraagde xylofoon in
‘de lichtdans'(Cycloop,1973) gaf een soort gongeffect. In de latere performance De Klapwand (1978) werd het geluid van het neerkomen van de wand, door manipulatie met de opgenomen tonen in een hooggierende frequentie tenslotte opnieuw weergegeven in de ruimte.
In andere gevallen maakt hij zijn eigen instrumenten zoals een kind dit met het grootste plezier pleegt te doen met de door hem of haar gevonden materialen. Zo maakt hij in Trompet (1975)
van een opgerolde tuinslang en trechter zijn eigen blaasinstrument, welke hij later in het optreden Wilfeiten en intuïtie (1978) op andere wijze wederom zal gebruiken, evenals een windstem, hier bestaande uit een touwtje met een gewicht en een vogelveer. Ook de drum die aan het plafond hing in Der Zauber bleibt durch die Ruhe bis in der Morgenglut (1977) met de daarbij horende slagstokken die door hemzelf werden gemaakt. Daarnaast gebruikt hij ook echte instrumenten zoals de zilver en koperkleurige misthoorns en de triangel in Wanderer of the North coming alongside (1978) welke laatste instrument ook tot een poortje in het performancetraject gemetamorfoseerd werd.
Evenals in de door Janssen gekozen materialen, vormen en objecten lijkt in de door hem gebruikte geluiden een dialectiek aanwezig. ‘Harde en ‘zachte’ geluiden worden associatief gebruikt.
In diverse performances zijn vallende spijkers op een metalen schijf te horen (1975, 1979). Andere door hem verwerkte geluiden die een agressief karakter in zich dragen zijn de afgevuurde schoten in Highland platform navigation (1976) en de weergave van het optrekken, rollen en remmen van de stoomlocomotief in Wanderer of the North coming alongside(1978). Ook het geluid in De Klapwand (1978) kan een dergelijke eigenschap niet worden ontzegd. Daarentegen stelt Janssen veelvuldig het ‘zachte’ zingende geluid van de stem van de grijze walvis (1975, 1978 vier maal, 1979), eenmaal als zelfstandig element in ‘het aanbieden van de grijze walvis'(1978), van de ‘stem van de wind’ (1975, 1976) en geluid van borrelend water (1978 twee maal). Ook het niet-geluid, de stilte wordt door hem uitgebuit. In de begeleidende tekst bij de performance Der Zauber… (1977) schrijft hij hierover: ‘De stilte moet hier worden bevestigd, erkend, worden aangeboden als geschenk’.
dinsdag 24 augustus 2010
De materialen anders dan het eigen lichaam die Janssen ten dienste staan tijdens zijn performances zijn zeer uiteenlopends van aard. Het is opvallend dat zijn voorkeur uitgaat naar enerzijds zeer zachte materialen waarin het juist het amorfe karakter van structuur en vorm de aanleiding vormt om ermee aan het werk te gaan zoals touw, zand, plastic, rulle aarde, klei, meel, suiker, stro, zeepschuim, crème, teer. molton,vilt,stopverf, gordijnen, papier, water, vlammen; anderzijds naar harde materialen zoals stalen kogels, palen, stokken, glas, of een mes zoals in Mes-index of Fr. Nietzsche (Lyon, 1979) of het grote Zwitserse mes (Maastricht, 1980), ingepakte gewichten, zink, gipsplaten, hardboardplaten. Soms werden dergelijke materialen omgevormd tot ‘harde’ of ‘zachte’ constructies zoals bijvoorbeeld de negen rechthoeken, een houten wand, de drie kleiconstructies.
Deze twee aspecten worden in een enkel geval in één object verenigd: de lange ijzeren pijp omwikkeld met verbandgaas in Metabolism of the technocrat (1975) en de polsstok met zachte knop in Wanderer of the North coming alongside (1978). Het gebruik van gekleurd licht in diverse performances , blauw en rood in Der Zauber bleibt durch die Ruhe bis in der Morgenglut (1977), rood, blauw en geel licht in Installaties en acties in negen tijdgroepen (1979) en blauw en wit licht in Dies ist meine letzte Arbeit an die Sehnsucht (1980), berust op eenzelfde principe. Het licht werkt verzachtend en dématerialiserend. De harde werkelijke ruimte wordt in een bepaalde kleursfeer gebracht en omgetoverd tot een onwerkelijke sprookjesachtige entourage.
Dialectiek in vorm
Behalve de genoemde dialectiek in de gebruikte materialen is eenzelfde dialectiek in de vormgeving terug te vinden. Tegenover het amorfe karakter van de spontane vorm van de vallende figuur in De stoel (1973), de amorfe structuur van de met suiker bedekte persoon in Suiker (1973), de toevallige vorm van het touw om de persoon gewikkeld in Het uitbeelden door een afbeelding (1973), de spontaan met licht geschreven vormen in ‘de lichtdans’ of Cycloop (1973), de golvende vertekeningen van een stilstaand videobeeld in The Chief (1974), het verstuivende meel in enkele performances, de verwrongen kleilandschappen in Drie klei-elementen (1979), staat het gebruik van geometrische en geometrieserende motieven: de om en om gestreepte vloerdelen in Het uitbeelden door een afbeelding (1973), ook gebruikt in De stoel (1973), de luxaflexwand in de achtergrond van Cycloop (1973), de diagrammen binnen het vierkant in De analyse van het alfabet (1975), de op de vloer getekende cirkel in Metabolism of the technocrat (1975), de gespannen koorden in Highland platform navigation (1976), het diagram van een kristal in Der Zauber bleibt durch die Ruhe bis in der Morgenglut (1977), de op zwarte paneeltjes aangebrachte voorstelling van de zich ontlede deeltjes in cirkelvorm in dezelfde performance, de ordening van het middenvlak en daaromheen de zinken plaatjes in Wilfeiten en intuïtie (1978), de diagonaal in de museumzaal aangebracht door het plastic gordijn in Wanderer of the North coming alongside (1978), de meellijn en de piramide van meel in The live Line (1979), de wand en het U-vormige meelpad in De wand (1978), de geometrisch uitgesneden vormen van de gipsplaten in Sheetrock (1980) en de binnen een driehoek aangebrachte 3 plateaus, in de zoldering van de ruimte als stookplaats voor 3 ‘vuurmakers’ in Prometheus (1980).
In veel van de genoemde performances wordt het contrast tussen harde en zachte materialen en vormen, of tussen harde en zachte eigenschappen ervan bewust gebruikt. Het vernietigen van het glas in 1979 in Lyon, de vermenging van de verbrijzelde glasplaat met meel in ‘les oeufs Lyonnais’ (1979) zijn een letterlijke genomen plastische demonstratie van gehanteerde uitgangspunten.