dinsdag 24 augustus 2010
De materialen anders dan het eigen lichaam die Janssen ten dienste staan tijdens zijn performances zijn zeer uiteenlopends van aard. Het is opvallend dat zijn voorkeur uitgaat naar enerzijds zeer zachte materialen waarin het juist het amorfe karakter van structuur en vorm de aanleiding vormt om ermee aan het werk te gaan zoals touw, zand, plastic, rulle aarde, klei, meel, suiker, stro, zeepschuim, crème, teer. molton,vilt,stopverf, gordijnen, papier, water, vlammen; anderzijds naar harde materialen zoals stalen kogels, palen, stokken, glas, of een mes zoals in Mes-index of Fr. Nietzsche (Lyon, 1979) of het grote Zwitserse mes (Maastricht, 1980), ingepakte gewichten, zink, gipsplaten, hardboardplaten. Soms werden dergelijke materialen omgevormd tot ‘harde’ of ‘zachte’ constructies zoals bijvoorbeeld de negen rechthoeken, een houten wand, de drie kleiconstructies.
Deze twee aspecten worden in een enkel geval in één object verenigd: de lange ijzeren pijp omwikkeld met verbandgaas in Metabolism of the technocrat (1975) en de polsstok met zachte knop in Wanderer of the North coming alongside (1978). Het gebruik van gekleurd licht in diverse performances , blauw en rood in Der Zauber bleibt durch die Ruhe bis in der Morgenglut (1977), rood, blauw en geel licht in Installaties en acties in negen tijdgroepen (1979) en blauw en wit licht in Dies ist meine letzte Arbeit an die Sehnsucht (1980), berust op eenzelfde principe. Het licht werkt verzachtend en dématerialiserend. De harde werkelijke ruimte wordt in een bepaalde kleursfeer gebracht en omgetoverd tot een onwerkelijke sprookjesachtige entourage.
Dialectiek in vorm
Behalve de genoemde dialectiek in de gebruikte materialen is eenzelfde dialectiek in de vormgeving terug te vinden. Tegenover het amorfe karakter van de spontane vorm van de vallende figuur in De stoel (1973), de amorfe structuur van de met suiker bedekte persoon in Suiker (1973), de toevallige vorm van het touw om de persoon gewikkeld in Het uitbeelden door een afbeelding (1973), de spontaan met licht geschreven vormen in ‘de lichtdans’ of Cycloop (1973), de golvende vertekeningen van een stilstaand videobeeld in The Chief (1974), het verstuivende meel in enkele performances, de verwrongen kleilandschappen in Drie klei-elementen (1979), staat het gebruik van geometrische en geometrieserende motieven: de om en om gestreepte vloerdelen in Het uitbeelden door een afbeelding (1973), ook gebruikt in De stoel (1973), de luxaflexwand in de achtergrond van Cycloop (1973), de diagrammen binnen het vierkant in De analyse van het alfabet (1975), de op de vloer getekende cirkel in Metabolism of the technocrat (1975), de gespannen koorden in Highland platform navigation (1976), het diagram van een kristal in Der Zauber bleibt durch die Ruhe bis in der Morgenglut (1977), de op zwarte paneeltjes aangebrachte voorstelling van de zich ontlede deeltjes in cirkelvorm in dezelfde performance, de ordening van het middenvlak en daaromheen de zinken plaatjes in Wilfeiten en intuïtie (1978), de diagonaal in de museumzaal aangebracht door het plastic gordijn in Wanderer of the North coming alongside (1978), de meellijn en de piramide van meel in The live Line (1979), de wand en het U-vormige meelpad in De wand (1978), de geometrisch uitgesneden vormen van de gipsplaten in Sheetrock (1980) en de binnen een driehoek aangebrachte 3 plateaus, in de zoldering van de ruimte als stookplaats voor 3 ‘vuurmakers’ in Prometheus (1980).
In veel van de genoemde performances wordt het contrast tussen harde en zachte materialen en vormen, of tussen harde en zachte eigenschappen ervan bewust gebruikt. Het vernietigen van het glas in 1979 in Lyon, de vermenging van de verbrijzelde glasplaat met meel in ‘les oeufs Lyonnais’ (1979) zijn een letterlijke genomen plastische demonstratie van gehanteerde uitgangspunten.