dinsdag 13 april 2010
Indien de 130 jarige Kazemir Malevich nu zijn 22 leskaarten: Over de geschiedenis van de waarneming hier uit zou willen stallen, is dat fysiek onmogelijk. Gelukkig is een groot aantal van deze leskaarten te vinden in de collectie van het Stedelijk Museum in Amsterdam. Wanneer we angstig of bevreesd en geraakt zijn door optredens van performers, dan zouden we met Malevich’s argumentatie kunnen aannemen, dat het niet alleen de sentimenten zijn die in deze kunstvorm op de voorgrond treden. Hij zou -aangeland in 2010- zijn 22 kaarten eenvoudigweg aanvullen tot 33 of nog meer leskaarten om de ‘wortelstructuur’ van de actuele beeldende kunst te verklaren en te duiden.
Wanneer Marcel Duchamp, vandaag 123 jaar oud, in de media zou opduiken, en waarom niet, hij heeft immers op zijn grafsteen laten beitelen: ‘Het zijn altijd de anderen die sterven’, en hiermee op zijn eigen onsterfelijkheid vooruit liep, dan zou hij hier, spraakzamer dan we van hem weten, binnen zijn meesterwerk, het Grote Glas plaats inruimen voor deze performers.
De lege uniformen, gestalten en contouren, zou hij met nieuwe ‘maatpakken’ of ‘blobs’ in de vorm van glas, afgewerkt met dunne metalen strips als ‘glaslichamen’ plaatsen in de buurt van de huidige 9 bachelors, in het Cimetière des uniformes et livrées.
Hij zou hen verwelkomen in het onderste deel van het Grote Glas, waar hij veel aandacht schenkt aan werkslaven, ambtenaren en nieuwe dienaren van de kunst. Zij die steeds uitputtend optreden en werken in hun ‘individuele’ domein van de erotische matrix, en daar transparant en trancedent op zoek zijn naar hun muze; de Bruid (het bovenste deel van het kunstwerk is haar unieke domein…)
Bedrijvig zullen alle bachelors daar samen de chocoladewrijver bedienen en de molen laten draaien, of anders wel een geweer oppakken, de treinen op tijd laten vertrekken, de biecht afnemen of de vele koperen liftknoppen oppoetsen, kortom variabele arbeid repeteren en volhouden. De instand-houding van hun daar anorectische lichamen, die orgaanloos ronddolen in het verlangensveld van hun actuele samenstelling, bewegen ultra-dun heen en weer op de horizontaal deinende metalen slede. Het zijn niet slechts de conventies( van stationchef, liftboy of priester…) die strevingen van deze maatschappelijke corsetten op het ‘wereldtoneel’ toelaten , maar ook het opportunisme die het gedrag deze figuren kenmerken, onder het alles toeziende oog geplaatst een ‘hogere’ instantie , zo handelen -in het glazen domein- om in het gevlei te komen.Niet alleen in het Grote Glas en de 22 leskaarten, maar ook in het New Babylon van Constant worden met gemak de bachelor/performers van de laatste drie decennia opgenomen. Daarin ondergebracht zien wij de transmutatie van de ‘vrijplaats’, de fabulerende en onderzoekende maar nu nauwelijks nog spelende mens opereren, gelijk aan een plichtsgetrouwe onderdaan, die zich aandient als de claustrofobische Nieuwe mens van George Orwell.
Behalve de Zelfmoordmachine van dr.Dead (die ook graag schilderde) die de soevereine mens bedient in zijn hang naar volledige autonomie, dus ook de zelfbeschikking over zijn dood, horen we ‘spreken’ over het zwijgen van Ludwig Wittgenstein, bekijken we postuum die enkele foto die de wapenhandel documenteert van de Franse dichter Arthur Rimbaud. We kennen de ‘Sprong’ van Yves Klein in de vrije ruimte; we tellen incisies op het linnen, die met een Stanleymes door Lucio Fontana zijn aangebracht. We zien de leegte in beeld, de leegte erachter opdoemen, voelen de grond weg-zakken, de bodem opentrekken, maar lineair of circulair is deze leegte nooit tegengesteld aan de worp dobbelstenen met steeds nieuwe constellaties tot gevolg.
We zijn goed op de hoogte van de zelfmoorden van Rothko, Paul Celan, Rudolf Schwarzkogler, Cesare Pavese, we zijn niet verbaasd ergens te lezen over de psychoanalyse van Jackson Pollock. En ja, het zal door Duchamp en Malevich worden onderstreept onder ‘wiens toezicht’ hun kunstproductie stond, want tussen daad en dood liggen amper twee letters… verdwijnen en verschijnen voltrekt zich in luttele seconden. Verzwolgen door het grote ‘bestaansplan’ van de werkelijkheid. We spiegelen dromen die zich niet willen vestigen, zich niet weten te installeren: desnoods zich opnieuw laten kneden als klei, zonder gemis van welke context of voorgeschiedenis dan ook.
Met welke urgentie probeerden Hermann Nitsch, Gunther Brus, Rudolf Schwarzkogler, Valerie Export, Peter Weibel, Otto Muehl, Gerrit Dekker, Ben d’Armagnac, Nikolaus Urban, Harrie de Kroon, Kees Mol, Danny Devos, in hun lichamen te ‘verdwijnen’ om als kunstwerk te verschijnen?
Geest, lichaam, lijf, namen en woorden; al het strevende staat onder toezicht van een ziel: of van de ander, van de actualiteit, van de geschiedenis. Deze ‘zelfbeschikking’ zonder noodzaak tot bevrijding met of zonder attributen, noodzakelijk onbeperkt of juist ingesnoerd, blijkt het medium te zijn bij de realisatie in tijd en ruimte van de performer.
Mij hier te weten, bevrijd van leegte, geheel ‘orgaanloos’ tot in de naden van voelen en denken, vrijgesteld van inspanning, terwijl ik mij oefen: in subject, in object zijn, in verschijnen en verdwijnen. Deze pirouette wordt door wat adem ter plekke instand gehouden. Deze basis in de stofwisseling levert het bewustzijn beelden en tekens (ja, bibliotheken vol!) die voortdurend op zoek zijn naar andere verbanden en nieuwe betekenissen, betekenisgeving door betekenaars.
Dit lijkt ook de ruimte te zijn in het Grote Glas, de trajecten via de leskaarten, ze leveren de actuele topografie voor New Babylon. Het domein van de verbeelding bestaat zonder enige opgave van het subject, talloze objecten immers vullen al de musea. Het is noodzaak er te zijn, in het hier en nu, ook al zijn de performers hier ‘glasmensen’ méér dan een afschaduwing uit vier naar drie dimensies; denken en waarnemen blijven even vluchtig als nutteloze arbeid, waarvan de energie zich nestelt in de Inframince. Dit weet het lichaam, met of zonder inspanning tussen de bedrijven door.
Antonin Artaud zegt in ‘Vincent van Gogh, de zelfmoordenaar door de maatschappij ‘ (1947):
‘De dood van Vincent heeft niet zozeer te maken met de vraag of hij echt gek was (er is geen reden om te twijfelen aan zijn geestelijke gezondheid), als wel met het feit dat hij een probleem belichaam-de waarmee de mensheid van oudsher worstelt. Het is het probleem van de suprematie van het vlees over de geest, of van het lichaam over het vlees, of van de geest over allebei’. Het is dus geen onzin om te stellen dat we het lichaam niet ‘hebben’, nooit hebben gehad, dat het ons onder speciaal toezicht plaatst, vrijwel onmiddelijk nadat het voor zichzelf begon te bestaan. Wie geen toezicht duldt, karakter toont, betreedt daarmee vanzelf zijn glasruimte van obstakelloze helderheid. Niet zozeer om nieuwe ontdekkingen te doen, maar om het perspectief te beschrijven, simulaties te ondergaan, zonder deze als werkelijkheid te onderschrijven of alle ‘ontsporingen’ als fantasmen met het simulacrum te bevestigen. De matrix is te voelen, het discursieve traject te volgen te traceren, tenslotte bekennen we opkijkend de (abject) mooie sterrenhemel.
Waar consumenten en toeristen niet komen, ook de vele kapers van kunst niet… blijven kijkers en deelnemers over, ze kijken naar kunstwerken. We zijn daar ‘aanbidder’ van Het Lam, (b.v. in Gent), nalevers van de wet, toehoorder of spreker,interpreteren uitspraken, zijn getuige van misdaden, maar het mirakel blijkt dit leven, het enige leven. We weten -met Duchamp- dat het kunstwerk zich slechts voltrekt in de blik. Het is een lange keten van betekenistoedichting, die voorbij gaat aan het ‘produktkarakter’ van het ding zelf (als reactie daarop ontstaat de wens tot affirmatie (toe-eigening) van het kunstwerk, meestal slechts als een waardevol object). Beide betekenis en ding; behoren tot dezelfde antropologische keten waarin kunst en leven versmelten. Een ding is een aan waarde gekoppelde interruptie, een oponthoud, evenals de verschijningvormen van het menselijke lichaam, onderhevig aan culturele veranderingen, conditionering. Mode en routine. Blootgesteld aan de alledaagse banale werkelijkheid.
Als de performance een ‘zich voltrekkend’ kunstwerk is, dan heeft het werk zichzelf als ‘ding’ alvast uitgeschakeld. Het brengt experiment en radicaliteit opnieuw naar de vestigingsplaats van het jongste verlangensgebied. Utopia, Atopia, Arcadia, direct en liefst zonder onderbrekingen. De optische kwaliteiten van de retina kan dit allemaal doen kantelen, onteigenen, vermorzelen en wegvagen. We weten dus dat het kunstwerk vaak alleen te definiëren valt in termen van een constante, zoals op de markt, waar alle denkbare beeldstategieën zich ontvouwen en handig laten toepassen. Als een kunstenaar in zijn performance de ‘voorganger’ is geworden van zijn rituele eredienst dan stelt hij elke definitie van kunst daarmee noodzakelijk ook uit, om het proces in de tijd beter te leren begrijpen.
Harald Szeemann toonde in de Documenta van 1971 de Weense Aktionisten dicht in de buurt van tekeningen gemaakt door Geisteskranken, zoals Wölffli, hij appelleerde daarmee aan het collectieve en individuele onderbewuste. Daarna in de jaren tachtig was de tentoonstelling ‘Les Magiciens de la Terre’ in Parijs, een belangrijke eye-opener. Deze expo ontsloot nieuwe, andere benaderingen door een uitbreiding van definities van beeldende kunst met zaken uit ‘vreemde’ en verre gebieden.
Zonder onderbreking zonderen we ons af we verzamelen de moed die nodig is om het Grote Glas te doorgronden en dan te betreden, zonder vrees voor het verlaten paradijs, we verlaten New Babylon, en analyseren we de formele kant; de tijds-indelingen van Malevich’s waarnemingen. We zoeken naar de plaatsen en kunstwerken die deze namen herbergen, die doorverbonden als de interface kunnen worden gekoppeld aan vergeten of verzwegen geschiedenissen. Ontstaat dan eindelijk die fluïdale afstand die nodig is om de immense rijkdom aan kunstwerken te overzien? Iedere bijdrage van de performer, de bachelor in zijn glas of de kunstenaar met zijn materiaal, het is alles bij elkaar niet meer dan een spikkel, een oplichtende punt, een afgevuurd schot op de schitterende witte, blauwe of vermiljoenen mantel van de muze, of anders wel op haar trillende, stille, maar lege glazen beeldscherm.
Kazimir Malevich, 22 Leskaarten, 1927
Marcel Duchamp, Large Glass (The bride stripped bare by her bachelors, even.), 1914-1922
¨ Inframince: een geliefde uitdrukking van Duchamp die de terloopse sensatie beschrijft als een kwaliteit die ons niet kan ontgaan als we het waarnemen, b.v. gaan zitten in de tram op de plaats van je voorganger en de warmte die op de zitting is achtergelaten opmerken en voelen.